Welkom

Voorwoord

Inleiding

Aanvullingen




Contact: Hugo Vanhoudt

INLEIDING



Staatkundig overzicht (1434-1830)

De Bourgondische Nederlanden (1434-1506)

De Bourgondische hertog Filips de Goede en zijn opvolgers wisten door erfenissen en huwelijksstrategie meerdere gebieden samen te brengen tot één rijk: Vlaanderen, het hertogdom en het vrijgraafschap Bourgondië, Artesië, Brabant, Limburg en meerdere Franse gebieden krachtens het verdrag van Atrecht (1435).

Filips de Goede werd nog meer een ‘verzamelaar van gebieden’ dan zijn vader Jan zonder Vrees. Hij kocht in 1421 het graafschap Namen, dat hij in 1429 inlijfde. Tussen 1425 en 1433 slaagde hij erin om de graafschappen Henegouwen, Holland en Zeeland te ontnemen aan zijn nicht Jacoba van Beieren. In 1430 erfde hij de hertogdommen Brabant en Limburg van zijn oom Antoon van Bourgondië. In 1443 kwam het hertogdom Luxemburg erbij. Gelderland werd in 1473 toegevoegd door Karel de Stoute. Door de benoeming van bevriende personen zorgde Filips de Goede er ook voor dat zijn invloed op de omliggende kerkelijke vorstendommen toenam.

Al de vermelde gebieden waren slechts verbonden door een personele unie: ze hadden dezelfde vorst, maar elk gewest behield zijn taalkundige, institutionele, juridische en administratieve eigenheid. Toch werd het Bourgondische regime, behalve in de persoon van de vorst, gekenmerkt door enkele andere factoren van eenheid. Het was Filips de Goede die de eerste stappen zette naar een centralisatie. In 1434 werd een eenheidsmunt ingevoerd als officieel betaalmiddel, en de centrale instellingen werden uniform voor alle gewesten. De Hofraad was een persoonlijk adviesorgaan van de vorst met geleidelijk aan meer politieke macht. De Rekenkamer waakte over de financiën, en de Grote Raad van Mechelen kreeg de rechterlijke macht. De vorst vaardigde vanaf 1460 algemene ordonnanties uit die van toepassing waren in al zijn gebieden.

Karel de Stoute boekte opmerkelijke vooruitgang met de institutionele eenmaking en centralisering van de Bourgondische Nederlanden, vooral na de hervormingen in 1473, door het vestigen van de Grote Raad, later Parlement genoemd, en één enkele Rekenkamer te Mechelen. Karel de Stoute was een ambitieuze en wreedaardige krijgsheer en voerde voortdurend oorlogen. Zijn ambitie was het oude koninkrijk van de Karolingische Lotharius te herstellen: van de Noordzee tot de Middellandse Zee. Zijn militaire veroveringsdrang in Lotharingen met als doel Bourgondië te doen aansluiten met zijn gebieden in de Lage Landen heeft hem het leven gekost, toen hij op 5 januari 1477 nabij Nancy van de Zwitsers verloor.

Zijn dood veroorzaakte een crisis: zijn dochter Maria van Bourgondië werd onmiddellijk geconfronteerd met de ontevredenheid over het oorlogszuchtig en centralistisch beleid van haar vader. De Staten-Generaal eiste een beter bestuur. Door de toekenning van het Groot Privilege op 11 februari 1477 bevestigde Maria de specifieke keuren voor enkele gewesten en beloofde ze financiële en militaire steun tegen de aspiraties van Frankrijk, dat het hertogdom Bourgondië inlijfde.

Door haar huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk werden de ‘Lage Landen’ opgenomen in de erflanden van de Oostenrijkse Habsburgers.

Na de dood van Maria van Bourgondië (1482) was haar minderjarige zoon Filips de Schone haar opvolger. Diens vader en regent, Maximiliaan van Oostenrijk, legde de Nederlanden een hoge belastingsdruk op, en nam zijn toevlucht tot een niet-aflatende reeks muntontwaardingen om zijn oorlogen te betalen. De economie werd ontwricht, en de ontevreden bevolking kwam in opstand. Het aantreden van de ‘natuurlijke’ vorst Filips bij zijn meerderjarigheid in 1494 was een verademing. Hij huwde de Spaanse Johanna de Waanzinnige, terwijl ook zijn zus huwde met een lid van de Spaanse koninklijke familie. Op die manier werden de gebieden van de Oostenrijkse Habsburgers deel van de erflanden van de Spaanse kroon, in de persoon van Maria’s kleinzoon Karel V.


De Spaanse Nederlanden (1506-1700)

Onder keizer Karel V, zoon van Filips de Schone, werden deze Nederlanden en het Vrijgraafschap Bourgondië (ook Franche-Comté genoemd) opgenomen in het Heilig Roomse Rijk als Bourgondische Kreits, waaraan in 1543 Gelderland en Friesland werden toegevoegd. Deze Bourgondische Kreits (ook wel de Bourgondische Kring genoemd) was één van de tien Kreitsen; deze geografische eenheden werden gecreëerd in 1500, en de Bourgondische Kreits ontstond in 1512 als een afsplitsing van de Nederrijns-Westfaalse Kreits (het prinsbisdom Luik, het hertogdom Bouillon, het graafschap Horn, de rijksabdijen Stavelot-Malmedy en Thorn, het prinsbisdom Kamerijk, de rijksstad Kamerijk en Ameland behoorden tot deze Nederrijns-Westfaalse Kreits). In 1548 werd een nieuwe Bourgondische Kreits opgericht, die alle Habsburgse gebieden omvatte. Het huis Habsburg leverde dan wel regelmatig de keizer van het Heilige Roomse Rijk, maar in het vrij losse statenverband van het Rijk waren de individuele heersers

van de deelstaten vaak de echte machthebbers. De Habsburgers hadden alleen werkelijke macht (zgn. Hausmacht) in hun eigen Oostenrijkse gebieden, maar ook in de Lage Landen, die ze hadden verworven als een persoonlijke ‘erfenis’ van het voorgaande Bourgondische huis; de Roomse keizer regeerde er als hertog van Brabant, graaf van Vlaanderen, heer van Mechelen, enzovoort. Toen in 1543 in het Tractaat van Venlo het Hertogdom Gelre aan zijn bezittingen werd toegevoegd, ontstond uiteindelijk een min of meer aaneengesloten gebied. De administratieve vereniging van dit agglomeraat kwam er in 1548 met de Transactie van Augsburg, waardoor de Zeventien Provinciën grotendeels werden losgemaakt uit het Rooms-Duitse rijksverband. De Staten-Generaal van de Nederlanden was niet langer onderhorig aan de Rijksdag, hoewel er nog wel jaargeld aan de keizer werd betaald. Dit was een politiek succes voor keizer Karel V, die er een jaar later in slaagde de erfopvolging voor deze Kreits te regelen via de Pragmatieke Sanctie (1549), die bepaalde dat de Bourgondische Kreits van dan af als dynastieke eenheid zou verder bestaan.

Filips II, zoon van keizer Karel V, zag zijn noordelijke gebieden afbrokkelen door de opstanden die vooral godsdienstig waren geďnspireerd. In 1581 onderging de Bourgondische Kreits dan een drastische verandering door de onafhankelijkheid van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De strijd om de noordelijke gebieden zou nog vele jaren verder duren tijdens de zgn. Tachtigjarige Oorlog.

In 1598 kregen Albrecht en Isabella de Spaanse Nederlanden die ze autonoom mochten besturen.

Na het kinderloos overlijden van Albrecht kwamen de Spaanse Nederlanden terug onder de Spaanse kroon in de persoon van koning Filips IV. Hoewel de onafhankelijkheid van de noordelijke Republiek reeds eerder was erkend door o.a. Frankrijk en Engeland, zou het tot 1648, met de Vrede van Münster, duren vooraleer ook de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers dit deden. Vanaf 1648 werd overeengekomen dat de Republiek geen deel meer uitmaakte van de Bourgondische Kreits, die daarmee grotendeels zijn betekenis verloor.

In 1665 werd Filips IV opgevolgd door zijn zoon Karel II. Tijdens diens regering ging in 1678 Franche-Comté over in Franse handen.


De Spaanse Successieoorlog (1701-1714)

Na de dood van de kinderloze Karel II in 1700 brak de Successieoorlog uit rond de erfopvolging van de Europese en overzeese Spaanse gebieden. Bij testament was Filips van Anjou aangeduid als koning van Spanje onder de naam Filips V. Onder zijn bewind bleef Maximiliaan-Emanuel van Beieren gouverneur-generaal voor de Zuidelijke Nederlanden. Doch een Grote Alliantie van het Duitse Keizerrijk/ Oostenrijk, Engeland en de Verenigde Provincies verzette zich tegen Filips V, omwille van de familiale banden met de Franse koning Lodewijk XIV en bijgevolg een mogelijk machtsonevenwicht. De Grote Alliantie stelde de Oostenrijkse aartshertog Karel aan als (tegen)koning van Spanje onder de naam Karel III, en zij veroverde onder andere het noordelijke deel van onze gewesten. Maximiliaan-Emanuel van Beieren behield hierdoor vanaf 1706 enkel de provincies Namen en Luxemburg. Karel III werd keizer Karel VI van Oostenrijk toen hij zijn plots overleden broer Jozef I opvolgde in 1711. Het was uiteindelijk de Vrede van Utrecht (1713) die onze gewesten voorgoed onder het Oostenrijkse gezag bracht van keizer Karel VI. De Spaanse periode was definitief voorbij. Maximiliaan-Emanuel van Beieren bleef de zuidelijke provincies soeverein besturen tot 1714, toen hij terugkeerde naar Beieren, waarna de provincies Namen en Luxemburg onder het Oostenrijks bewind kwamen.

De Oostenrijkse Nederlanden (1714-1795)

Karel VI (1714-1740) werd opgevolgd door zijn dochter Maria-Theresia (1740-1780). De keizerin werd in 1745 geconfronteerd met de bezetting van onze gewesten door de Franse legers van Lodewijk XV. Door het verdrag van Aken (1748) kwamen onze gewesten echter opnieuw onder Oostenrijks bestuur.

Na haar dood werd haar zoon Jozef II (1780-1790) keizer van het Duitse rijk. Hij voerde een doorgedreven uniformisering en centralisering door. De edicten van 1787 lokten veel ongenoegen uit, dat uiteindelijk leidde tot een volksopstand met de steun van Pruisen. De Oostenrijkers verlieten het land, en op 11 januari 1790 werd de onafhankelijkheid van de Verenigde Belgische Staten uitgeroepen.

Jozef II stierf op 20 februari 1790 en werd opgevolgd door de tactvolle keizer Leopold II. Toen Pruisen de opstandelingen in de steek liet na het sluiten van de Conventie van Reichenbach met Oostenrijk, herstelde Leopold II zijn gezag met zachte middelen (herroeping van uitgevaardigde edicten, herstel van de grondwetten, algemene amnestie) en lichte militaire druk.

Frans II (1792-1797) volgde zijn vader op, maar hetzelfde jaar verklaarde Frankrijk hem de oorlog. De Oostenrijkse Nederlanden werden bezet, op Luxemburg na. Door de slag van Neerwinden (13 maart 1793) werden de Fransen verdreven.


De Franse periode (1794-1814)

De Fransen keerden terug na hun overwinning in de slag bij Fleurus op 26 juni 1794.

Het beleg van Maastricht (1796)

Op 4 november 1794 werd Maastricht veroverd door de Franse bevelhebber generaal Kléber na een beleg van twee maanden. Maastricht werd ingelijfd bij de Franse Republiek en werd de hoofdstad van het departement Nedermaas (ongeveer het huidige Belgisch en Nederlands Limburg).

In 1797 werden de Oostenrijkse Nederlanden door het Verdrag van Campio-Formio bij de Franse Republiek gevoegd, waarna de Bourgondische Kreits verdween. Aan de lokale opstanden tegen de Fransen (de zgn. Boerenkrijg) kwam definitief een einde op 5 december 1798 toen het boerenleger werd verslagen. Deze opstand was een gevolg van de draconische economische maatregelen (o.a. het verplicht gebruik van assignaten als betaalmiddel), de dienstplicht, de drastische inperking van de taalvrijheid en de openlijke jacht op de Kerk. Er volgde een strenge repressie waarbij de meeste leiders werden terechtgesteld.

De Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën (de Noordelijke Nederlanden) van haar kant werd in de nasleep van de Franse Revolutie omgevormd tot de Bataafse Republiek die maar een kort bestaan kende: Napoleon plaatste in 1806 zijn broer Louis Napoleon op de troon van het nieuwe Koninkrijk Holland, maar deze deed al in 1810 troonsafstand, waarop Holland door Napoleon werd geannexeerd.

Nota: de munten van de Bataafse Republiek en van Lodewijk Napoleon werden niet opgenomen in dit boek.

Het beleg van Antwerpen in 1814

In hun oorlog tegen Napoleon vielen de buitenlandse legers (Engeland, Zweden, Rusland en Pruisen) onze gewesten binnen in januari 1814. De belegering van Napoleons oorlogshaven Antwerpen was een prioriteit. Op 5 mei 1814 gaf het Frans garnizoen zich over, nadat Napoleon reeds in april troonsafstand had gedaan.

De Hollandse periode (1815-1830)

Toen eind 1813 Napoleon werd verslagen in de zgn. Volkerenslag bij Leipzig en de overwinnaars een staatkundige herinrichting van Europa uitwerkten, herkreeg Nederland, dat toen deel uitmaakte van het Franse Keizerrijk, zijn vrijheid. Na de proclamatie van het Soeverein Vorstendom der Nederlanden op 20 november 1813 werd prins Willem Frederik van Oranje-Nassau in Amsterdam als soevereine vorst ingehuldigd, en hij aanvaardde de kroon van deze constitutionele monarchie. Na de eerste troonsafstand van Napoleon in 1814 en zijn definitieve nederlaag bij Waterloo in 1815 besloten de geallieerden op het Congres van Wenen (1814-1815) een gordel van bufferstaten rond Frankrijk aan te leggen. Met dit doel werd België opnieuw versmolten met de vroegere noordelijke Verenigde Provinciën, in een réunion intime et complète. Op 16 maart 1815 nam Willem I de titel Koning der Verenigde Nederlanden aan. Het Koninkrijk der Nederlanden was nu een feit. De koning der Nederlanden was tevens groothertog van Luxemburg, en deze personele unie bleef bestaan tot in 1890, nadat België zich in 1830, aanvankelijk samen met Luxemburg, had afgescheiden.

De catalogus

De catalogus is opgebouwd in chronologische volgorde. Een inleiding geeft de monetaire hoogtepunten voor elke regeerperiode, met bijzondere aandacht voor de verschillende ordonnanties of andere elementen (vb. opstanden, belegeringen) die de emissie van munten bepaalden. Vervolgens is er een overzicht van de actieve muntateliers, de wapens op de munten en een overzichtslijst van de munttypes per emissie, in dalende rangorde van hun waarde. Deze lijst geeft voor elk opgenomen munttype de naam, de uitgiftekoers, het metaal en het gehalte aan edel metaal, de massa en de muntateliers waar dit type werd geslagen. Door de eeuwen heen hebben een grote verscheidenheid aan muntemissies het daglicht gezien. De oorzaken van deze emissies waren zeer verschillend, zoals het aantreden van een nieuwe vorst, het devalueren of revalueren van munten, de behoefte aan noodgeld in oorlogstijd, enz. Vele van deze munten bleven meerdere regeerperioden in gebruik en moesten bij betaling keurig worden gevaloriseerd in functie van de op dat ogenblik geldende normen, meer bepaald de intrinsieke waarde van het edel metaal.

De ordonnanties legden de munttypes enkel in grote lijnen vast, wat dus – binnen eenzelfde emissie – de facto ruimte liet voor verschillen in het gebruikte portret van de vorst, in zijn titulatuur, in de afgebeelde wapens, in de manier van aanmunten (handmatig of machinaal), in het aanbrengen van munttekens of van een jaartal, in de randversiering, enz. Al deze verschillen worden in de catalogus vermeld; als ze belangrijk zijn, krijgen de munten een eigen nummer — in de andere gevallen worden ze opgenomen als varianten van een bepaald type.

Wij vermelden ook speciale uitgiftes, meer bepaald in een afwijkend metaal of gewicht (de zgn. piedforts). Ook munten die zijn uitgegeven naar aanleiding van een speciale gebeurtenis of voor speciale doeleinden, maar eigenlijk niet bedoeld waren als effectief betaalmiddel, zijn in de catalogus opgenomen, met het doel zo volledig mogelijk te zijn.

Een speciale categorie betreft de noodmunten, geslagen tijdens de belegering van een stad of een andere noodsituatie, meestal voor het betalen van de troepen. Hoewel deze stukken, op uitzonderingen na, geen naam van de vorst vermelden en dus doorgaans niet mogen worden aanzien als behorend tot de centrale muntslag, worden ze toch opgenomen.

Sommige gebieden en steden bleven op basis van oude privileges kleine denominaties slaan voor het eigen betalingsverkeer. Deze munttypes worden opgenomen onder de rubriek ‘lokale emissies’. Dit lokaal kleingeld had dikwijls een eigen koers ten opzichte van de Vlaamse standaard.